Betekenis gaat in op

Vervoegingen: is opgegaan () zich in een opwaartse beweging verplaatsen Voorbeeld: 'De zon gaat op in het oosten en gaat onder in het westen.' Synoniemen: bestijgen klimmen kloppen opkomen opstaan rijzen stijgen uitkomen verrij. gaan (ging op, is opgegaan) 1 naar boven, opwaarts gaan: de berg opgaan 2 (van de zon) opkomen 3 (+ in) er helemaal door in beslag worden genomen: ze gaat helemaal op in haar studie 4 verteerd worden, opraken 5 juist zijn ; = kloppen: die redenering gaat niet op. Betekenis gaat in op Uitspraak: [ ˈɔpxan ɪn ] Vervoegingen: ging op in ( enkelv.) Vervoegingen: is opgegaan in () 1) geconcentreerd bezig zijn met Voorbeeld: 'helemaal opgaan in een computerspel' 2) door vermenging onzichtbaar worden Voorbeeld: 'Mijn oude school is na een fusie opgegaan in een grot.
betekenis gaat in op

Behandelt betekenis

Wat is de betekenis van behandelen? omgaan met (1); ook specifiek: iets beschrijven of bespreken (2), iemand proberen beter te maken (3), iemand verdedigen (4); iets afdoende regelen (5). Hoe kun je het beste vetvlekken in leer behandelen?. Het woord behandelt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie. Behandelt betekenis h a n·de·len (behandelde, heeft behandeld) 1 met iets omgaan: voorzichtig behandelen! 2 bejegenen: zijn personeel goed behandelen 3 bespreken of beschrijven: een onderwerp behandelen 4 (juridisch) zich wijden aan: de drugszaak wordt morgen behandeld 5 (medisch) als.
behandelt betekenis

Bespreekt betekenis

Betekenis: • Oor iets of iemand praat; gesprek oor 'n bepaalde onderwerp voer; menings deel. • Vra dat iets vir jou uitgehou word; vooruit bestel. Gebruik: • Hy bespreek die nuwe onderwyser. • Sy het kaartjies vir die fliek bespreek. Spreekwoord: • Hy is deur die kraaie bespreek. [Iemand is so maer dat hy enige tyd kan doodgaan. Bespreken 1) Aanvragen 2) Aboucheren 3) Bedingen 4) Bediscussiëren 5) Bediscuteren 6) Behandelen 7) Belezen 8) Beloven 9) Beoordelen 10) Bepalen 11) Bepraten 12) Beraadslagen 13) Bestellen 14) Bezweren 15) Boeken 16) Discuteren 17) Doornemen 18) Doorpraten 19) Doorspreken 20) Enunceren 21) Enunciatie 22) Nakaarten.
    Bespreekt betekenis Bespreekt is de derde persoon enkelvoud van het werkwoord 'bespreken', wat betekent dat iemand een onderwerp of kwestie ter discussie stelt met een andere persoon of groep. Dit kan plaatsvinden in verschillende contexten, zoals sociale situaties, zakelijke vergaderingen of academische omgevingen.
bespreekt betekenis

Focust op

(5) De tekst focust vooral op de voordelen van thuiswerk. Focussen kan onovergankelijk gebruikt worden, zoals in zin (5). Daarnaast kan het gecombineerd worden met een lijdend voorwerp; In (6a) is zijn aandacht het lijdend voorwerp, in (6b) vervult zich die rol. (6a) Iemand met ADHD vindt het moeilijk om zijn aandacht te focussen op routinetaken. focus u/je, focust je: focusse zich: Overgenomen van "https: Vervoeging in het Nederlands; Deze pagina is voor het laatst bewerkt op om Focust op Focussen en zich focussen zijn allebei correct in de figuurlijke betekenis ‘(zich) richten op, (zich) concentreren op'. Ik focus (me) te veel op zaken die nog beter kunnen. Het wordt tijd dat jij (je) focust op de examens die eraan komen. Als coach focust hij (zich) niet alleen op het resultaat, maar ook op het proces.
focust op

Legt uit

Pages for logged out editors learn more. Contributions; Talk; Contents move to sidebar hide. ik leg uit jij legt uit hij legt uit wij leggen uit jullie leggen uit zij leggen uit: Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde: dat ik uitleg dat jij uitlegt dat hij uitlegt dat wij uitleggen dat jullie uitleggen dat zij uitleggen: Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) ik heb uitgelegd jij hebt uitgelegd hij heeft uitgelegd wij hebben uitgelegd. Legt uit uit te leggen: toekomend: zullen uitleggen uit zullen leggen: te zullen uitleggen uit te zullen leggen: voltooid: tegenwoordig: hebben uitgelegd: te hebben uitgelegd: toekomend: uitgelegd zullen hebben: uitgelegd te zullen hebben: onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord gebiedende wijs aanvoegende wijs; uitleggend: uitgelegd: ev. leg uit: mv.
legt uit